De speech van dr. Hanco Jürgens.



Je zou het misschien niet verwachten, maar de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog is in de afgelopen vijfentwintig jaar enorm veranderd. Niet alleen kwamen er nieuwe vragen bij over deze donkere periode in de Europese geschiedenis, ook kwam veel nieuw archiefmateriaal beschikbaar, vooral in Oost-Europa, na de val van de muur. De meest opvallende verandering is het beeld van de Wehrmacht, het Duitse leger. Van het idee dat de Wehrmacht als een elitekorps zich tijdens de oorlog enigszins kon onttrekken aan het nationaalsocialisme is weinig over. Aan het Oostfront bleek de Wehrmacht actief betrokken bij de genocide van joden, sinti en roma, onder meer door massale schietpartijen, het platbranden van dorpen en bruut optreden tegen de plaatselijke bevolking.
Ook de geschiedschrijving van Nederland in oorlogstijd is veranderd. Hoewel de kaders van goed en fout nog steeds houvast bieden bij het grote publiek, zijn historici tegenwoordig terughoudender in hun oordelen over het handelen van mensen in oorlogstijd. Hierdoor kwam er ruimte voor nieuwe vragen, bijvoorbeeld over de houding van de Nederlandse bevolking, die zich vaak aanpaste aan de politiek van de bezetter zonder het ermee eens te zijn, of over de positie van burgemeesters in oorlogstijd, of over de wijze waarop Amsterdamse gemeenteambtenaren meewerkten aan het in kaart brengen van joodse burgers door vlaggetjes te plakken op de plattegrond van de stad. Dat neemt niet weg dat vervolging, verzet en collaboratie nog steeds het meest tot de verbeelding spreken, zoals we zien in publicaties over de verzetsman Pim Boellaard, of over leidinggevende SS-ers in Nederland, zoals Henk Feldmeijer.
In toenemende mate was er in de Nederlandse geschiedschrijving ook aandacht voor de plaats van de oorlog in de herinneringscultuur. Vlak na de oorlog bleken Nederlanders weinig oog te hebben voor de joden die terugkeerden uit de kampen en werden Duitsers die in Nederland woonden gezien als vijanden van de staat, ook als ze al lang voor de oorlog waren geïmmigreerd. De spreekwoordelijke Nederlandse tolerantie had zo zijn grenzen.

Tot slot kwam er meer aandacht voor lokale geschiedenissen, omdat die veelzeggend zijn over de manier waarop mensen omgingen met oorlog en geweld. Vaak gaat het om indringende gebeurtenissen die zijn ‘vergeten’ omdat ze niet, althans niet goed in het nationale verhaal pasten, maar die in lokale gemeenschappen herinnerd worden als de dag van gisteren, zoals de bombardementen van de geallieerden op Nijmegen, Doetinchem of het Haagse Bezuidenhout, met veel slachtoffers en diepe kraters in de stad.
Aandacht voor lokale geschiedenissen past ook bij een bredere interesse in de geschiedenis van het alledaagse, van wat tegenwoordig Alltagsgeschichte wordt genoemd. Door in te zoemen op de microkosmos van een lokale gemeenschap wordt het mogelijk om te zien hoe mensen met elkaar omgingen in tijden van nood, hoe lokale gemeenschappen zich aanpasten en verzetten, afhankelijk van de omstandigheden, en hoe die gemeenschappen na de oorlog het verleden een plaats gaven in het leven van alledag.

Het Verraad van Benschop past heel goed in de hier beschreven trends in de geschied-schrijving. De Graaf beschrijft met oog voor detail hoe de oorlog ingreep op het sociale leven in de kleine besloten gemeenschap in de Lopikerwaard, hoe bijvoorbeeld de verschillen tussen katholieken en protestanten werden overbrugd omdat er nu eenmaal samengewerkt moest worden om onderduikers een plek te geven en hoe de spanningen in het laatste oorlogsjaar opliepen omdat boeren eten moesten afstaan om de vele onderduikers te kunnen voeden. De Graaf geeft niet alleen een goed beeld van zowel de effectieve organisatie als de overmoed van het verzet onder leiding van schoolmeester Jan Aart van Ieperen, maar ook van de achtergronden en motieven van het verraad, van onder meer de NSB burgemeester van IJsselstein, die pas in februari 1944 was benoemd omdat zijn voorganger niet streng genoeg optrad. Ook de Duitsers die besloten tot de razzia en tot het fusilleren van zeven mannen worden in dit boek goed beschreven omdat de auteur veel informatie over hen kon terugvinden in de uitgebreide verslagen van verhoren die na de oorlog zijn ondergebracht in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging in Den Haag. Uit het boek blijkt hoe divers de contacten tussen de bewoners van Benschop en Duitse soldaten waren, en ook hoe veelzijdig de achtergronden waren van het verzet. Het meest tot de verbeelding spreekt, dat bleek ook uit de documentaire van Andere Tijden, de gedeserteerde SS-er Herman Struik, een avonturier die gevochten had aan het Oostfront, maar die pas in 1944 was gedeserteerd en die de leiding had bij overvallen om voedselbonnen te bemachtigen. De vraag of zijn naam op het monument voor de slachtoffers moest staan bleef de gemoederen ook na de oorlog bezighouden.

Bram de Graaf is in staat gebleken om een heel zwaar onderwerp op verbazingwekkend lichte toon te beschrijven. Met enige terughoudendheid en met respect voor de nabestaanden zeg ik hier dat het boek leest als een detective. Het geeft een goed beeld van allerhande zaken die zijn mis gegaan, zowel van de kant van het verzet als aan Duitse zijde, en van de dramatische gevolgen. De enige manier met deze ingrijpende herinneringen in het toch al door het geloof verdeelde dorp om te gaan was om het er maar niet meer over te hebben. Zwijgen is een belangrijk thema in het boek. Zwijgen is een thema dat terugkeert in veel familiegeschiedenissen, niet alleen in Benschop: onder ouderen werd gewoonweg minder gesproken over gevoelens. Het briefje dat Jan Aart van Ieperen vanuit de gevangenis het Wolvenplein schreef aan zijn verloofde Geertje spreekt wat dat betreft boekdelen: “Nog geen nieuws. Vanmorgen Jas gezien. Ik op 169, Jas 35, Jan Zwol 135. Alles tot zover goed. Hebben Bijbel en leesboeken. Eten gaat wel. Groet vooral moeder. Psalm 91:1. We zitten 3 hoog. Jan Aart”. Geertje ontving het briefje, samen met zijn verlovingsring en een ring die hij als dank had gekregen van onderduikers, op de dag voordat hij werd gefusilleerd. Dit briefje is zeker met veel gevoel geschreven. Je moet het dus anders lezen dan wij gewend zijn. Tegenwoordig wordt veel sneller van mensen verwacht dat zij hun gevoelens uiten. De televisie speelt daarbij een belangrijke rol. Tekenend vond ik vorige week het programma The Passion waar mensen werden gevraagd waarom ze meeliepen. Het zijn vooral de persoonlijke antwoorden die blijven hangen.

Maar het zwijgen was natuurlijk ook een overlevingsstrategie. Bram de Graaf schrijft in zijn voorwoord dat hij bang was te laat te zijn om dit boek te kunnen schrijven. Ik denk dat het juist heel erg op tijd geschreven is. Immers, het is wat makkelijker geworden om over het zware verleden, het pijnlijke verlies of ook het morele onvermogen te praten. Nog zeker tot in de jaren negentig leefde bij velen de idee dat je het verleden maar beter kunt laten rusten omdat anders de geest uit de fles is. Inmiddels is er zoveel nieuwe geschiedenis bijgekomen, de val van de muur, Srebrenica, de moorden op Fortuyn en Van Gogh, de kredietcrisis en IS, dat de Tweede Wereldoorlog niet meer het enige morele ijkpunt is in de recente geschiedenis.

Dat er ook in Benschop op een andere manier naar de Tweede Wereldoorlog wordt gekeken, heeft er zeker mee te maken dat de strijd tussen de geloofsgemeenschappen, katholiek of protestant, vandaag de dag een minder grote rol speelt dan pakweg twintig jaar geleden, waardoor ook de herinnering in de gemeenschap zelf een andere plek krijgt, en het makkelijker wordt om over het verleden te praten. Er is geen katholieke of protestantse versie van deze pijnlijke geschiedenis meer, waardoor het verhaal een veel universelere actualiteitswaarde heeft gekregen. Bram, gefeliciteerd met het mooie boek.

2015